MEA MAXIMA CULPA: straf mij niet ongenadig


WIE
is het die hier heen en weer gaat met het wijsvingertje: de voorganger in de synagoge?

Als kind moest ik op de knietjes, aan de knieën van mijn vader zeggen:

het boze dat ik heb gedaan
zie het Heere toch niet aan

Dat houdt niet op als je volwassen wordt.
Vrouwen, die zich thuis uitsloofden (en soms ook op het land) om het gezin draaiende te houden, mannen die lange dagen maakten als landarbeider, en des avonds vermoeid thuiskwamen en dan nog de eigen tuin in moesten, zongen in de kerk de berijming van deze tekst:

Heer, straf mij niet in Uw toorn,
tuchtig mij niet in Uw gramschap

Het komt uit psalm 6. Mij is vroeger niet verteld wat ze dan misdaan hadden, laat staan dat iemand duidelijk kon maken wat een jongetje van 5 jaar oud met deze teksten aan moest, en later heb ik er niet van willen horen. Maar de berijming hiervan was één van de eerste psalmverzen die ik geleerd heb - beter gezegd: die mij geleerd is (Ai, matig Uw kastijden / ... / Vergeef mij al mijn zonden).

Dat werd gezongen door al die arme schapen. Daartoe aangespoord door de voorganger, ook wel herder genoemd. Hij zong mee. Natuurlijk. Maar 't was toch geen arm schaap. Die had de universiteit gedaan. En hij kon beter weten. Zo'n man moest de bijbel wel drieëntwintig keer gelezen hebben voordat hij zich dominee mocht noemen. Dus kende hij ook ps. 121 (opgenomen onder de zegeningen geteld). En wat staat daar in vers 7:

De Heer zal U behoeden voor alle kwaad,
behoeden wil Hij Uw ziel.


Van waar dan al dat zelfbeklag? Waarom werd dat schuldbesef er in gepompt? Er zal je geen kwaad overkomen en je ziel zal geen kwaad kennen staat daar. Maar ja, de herder wist ook wel: als je dat soort praatjes gaat verkopen, dan gaat iedereen van de kudde zich vrij voelen ... en het zal niet lang duren of er is geen werk meer voor herders.

Terwijl er geen troost was. De herder mocht vanuit het vervolg van ps. 6 wel meedelen dat als de Heer eenmaal acht op hun smeken heeft geslagen

Hoe smadelijk verslagen weldra
mijn vijanden alle tezamen

Maar de gelovigen hebben het nooit mogen meemaken. Niet van de boer die ze hard liet werken voor niet een greintje van de opbrengst van de vruchten van het land, hun arbeid. Niet van de kermisexploitant die ze met zijn Goddeloze lawaai uit de slaap hield aan het begin van de dag des Heeren. En ook niet van de losbol die wel van het leven wist te genieten - die uit de kring der spotters, weet U nog? - en 's avonds laat huiswaarts keerde, kwistig strooiend met schunnige liedjes.
Hoe zei Li Tai Po het ook weer: Gelooft gij, dat in de graven / Hun lijk daarom minder stinkt?
Het leven kan hard zijn.

Gedachten die ongetwijfeld opnieuw zullen opkomen als hier soortgelijke psalmen naast komen te staan.
U vraagt of ik nu antwoord zal krijgen, nu ik zelf op onderzoek uit ga?
Ik heb er een hard hoofd in.






ps. 6 / ps.88 / ps. 95 / ps. 130